woensdag 7 augustus 2013

Het betreft wel kanker


Iemand zegt: ‘Jij hebt een dusdanige voorgevel, dat je wel een stukje kan missen.’

Als ik wakker word, voel ik het al, het gaat niet. Ik wil niet naar Ploeger, ik wil geen ‘contact’. In de praktijk betekent dat tegenwoordig dat ik mensen moet geruststellen en me allerhande wijsheden aan laten leunen. Ik bel Strato, hij neemt niet op. Ik ga weer slapen. Als ik weer wakker word, heb ik weer eens vreselijk gedroomd. Ik was in een gebouw in het trappenhuis, smal en benauwd en eindeloos groot. Ik zocht een toilet, onder iedere trap was een toilet. Met ieder toilet was er iets mis, of ik kon er sowieso niet bij. Verder deed mijn overleden, boze stiefvader ook weer eens mee, ik kan hem maar niet afschudden.

Als ik later op de rand van mijn bed zit om mijn schoenen aan te trekken, belt Fred. Ik zeg dat ik eraan kom. Met wind tegen peddel ik naar Ploeger. Ik heb Boefje bij me. Ze is niet goed uitgelaten, ze heeft niet gegeten. Als ik binnen kom, zie ik Jan, hij is net terug van vakantie. Hij legt een hand op mijn schouder en die blijft daar liggen, dus het wordt ongemakkelijk voor ons beiden. Ik verzin een grap en dat lucht op, de hand komt los. Fred vraagt of ik a.u.b. wil bellen als ik niet kom. Hij heeft gelijk, ik verzuim vandaag aan alle kanten. Later op de dag komt Edgar melden dat Boefje haar behoefte heeft gedaan in het pand. Mijn schuld. Boefje heeft zelfs de moeite genomen om een ver, discreet hoekje te zoeken, op het nieuwe tapijt ligt een keurige keutel en daarnaast een plasje. Ik maak de boel schoon en schaam me diep.

Na werk, fiets ik in 1 ruk door naar Esther, met Boefje voorop in de mand, door de regen. Ik zeg bij aankomst maar even dat ik het niet heb, dan kan ze daar rekening mee houden. Esther gaat een Griekse avond voor me organiseren, ze belooft dat het geen pijn zal doen. We kletsen over van alles en nog wat en eten met smaak haar pita met gehaktballen, tzatziki, feta en olijven. We drinken Ouzo. Daarvoor en daarna drinken we Rosé, afgewisseld met bruiswater. We bespreken het nut van erfelijkheidsonderzoek. Mijn tante en Esther ook een beetje, zijn van mening dat je er niks aan hebt. Als je ‘het krijgt’ dan is dat nou eenmaal zo, de wetenschap vooraf veroorzaakt mogelijk alleen maar stress. Ik ben van mening dat voorkennis helpt om adequaat te reageren als ‘het zover is’. 



Als we op de bank zitten kom ik tot een conclusie. Ik heb geen probleem met de ‘blije’ opmerkingen over ‘dat het goed komt’ omdat ik dat wel weet, maar nu niet interessant vind, zoals ik eerder schreef. Ik heb er moeite mee omdat ik helemaal niet overtuigd ben van het feit dat het goed komt. Het betreft hier namelijk wel kanker, dat keert vaak vroeg of laat met groter geweld en op onverwachte plaatsen terug, waarschijnlijk nooit echt weg geweest uit je lijf! Ik heb het vaak genoeg gezien, ik heb het vaak genoeg gehoord. Het maakt me niet bang, ik zeg tegen Esther dat de kans dat ik uiteindelijk door kanker ‘naar de klote ga’ best groot is. Esther denkt er dus precies zo over. Het argument dat mensen nu veel meer kunnen en veel ouder worden, klopt hoor. Ik heb ook mensen met kanker ‘veel ouder’ zien worden dan dat ze 10, 20, 30 jaar geleden zouden worden. Maar zoals gezegd, het blijft kanker.

Die ‘opgeruimde blijheid’ dat het met ‘zekerheid’ goed komt, bevalt me dus gewoon niet. Ik ga er ook niet per se vanuit dat het slecht met me afloopt, ik kan er gewoon niks mee. ‘Het is wat het is’, dat snap ik en hoe het afloopt weet niemand en daar kan ik prima mee dealen.
Als Roderick ook thuiskomt, vraag ik hem om, zoals beloofd, ‘iets stoms tegen me te zeggen’, zodat we weer ff kunnen lachen. Hij doet zijn best, maar het is allemaal niet echt stom, wat hij zegt, dus het blijft een serieus gesprek.

Als ik naar huis fiets, moet ik recht voor me kijken, als ik van de landerijen probeer te genieten, fiets ik telkens zowat van het pad af, de sloot in. Ik stuur Hugo een bericht, dat ik 'van ver' naar huis aan het fietsen ben en behoorlijk beschonken. Hij komt me niet 'redden'. Soms hoop ik daarop, dat als ik een man een hint geef, dat ik dan gered wordt. Maar ja, hoe was het ook alweer? 'Mannen komen van Mars en vrouwen van Venus?'