zondag 21 juli 2013

Zondag, rustdag



Intermezzo: Overpeinzingen, liggend in het gras, onder een boom.

Ik heb mijn ogen dicht en geniet van de schaduw, de rust en de warmte. Tot een kraai boven mijn hoofd keihard gaat zitten schreeuwen vanaf 'zijn' tak. Ik roep dat ie op moet houden, zo voel ik me net of ik op een kerkhof lig.

Lize heeft met schaamte toegegeven dat haar leven makkelijker werd toen ze kanker had. Dat snap ik vandaag helemaal, 'zo mag je niet denken', maar het is een vrijbrief om je te concentreren op je eigen vormgegeven essentie. De vermeende druk van buitenaf over hoe je je leven zou moeten lijden en verplichte zingeving in de moderne, westerse omgeving vallen weg.

Ik bedenk dat ik het ook kan laten woekeren die kanker, gewoon doodgaan. De dood komt toch een keer en sinds ik 'echt' volwassen ben, heb ik geen ambities en/of illusies meer. 'Dit is het, beter wordt het niet', weet ik al een tijdje. Deze wetenschap bied mij rust en gelijkmoedigheid, tegelijkertijd ervaar ik dat ik daar dus niet zo heel veel aan vind in het algemeen, mijn leven als zodanig. 

Tegen Strato kan ik dat wel zeggen zonder dat hij schrikt, andere mensen kan ik dat niet vertellen.

Ik ben impliciet, atheïstisch agnost. Ik ga ervan uit dat er niets meer te beleven of geven valt na de dood, behalve meststof voor een dooie akker, maar mocht er nog wel iets te doen zijn, sta ik daarvoor open. Mijn moeder heeft contact gehad met de doden en beveelt mij dat van harte aan, tenslotte wil ik altijd graag dingen weten over mijn vader, dat kan ik hem dan, volgens haar, mooi zelf vragen. Wat een opgeruimd en praktisch mens toch die moeder van mij. Ik hoef geen contact, zoals gezegd geloof ik daar niet in en kan ik mezelf ruimschoots troosten met mijn eigen herinneringen aan mensen, weliswaar niet mijn vader, maar wel mijn oma's. In mijn ogen waren zij 'Tempels van Moeders'; vele kinderen gebaard, zware en onzekere tijden doorstaan in oorlog en ziekte in een pre-feministisch tijdperk.

Ik houd van relikwieën, het zal mijn katholieke inborst wel zijn (ik houd ook van heiligenafbeeldingen en kaarsjes branden), ik aai graag over meubels en gebruiksvoorwerpen die mijn voorgangers ook hebben aangevat. Ik draag de gouden oorhaken van mijn ene oma dag en nacht. Deze heb ik gekregen van tante Louise. Zij draagt geen goud en ziet liever dat iemand de oorbellen gebruikt dan ze in hun lucifersdoosje te laten rusten. Ik heb ze beloofd aan de kleindochter van tante Louise, mijn bruidsmeisje, als zij ze wil gebruiken na mij.

Graag zou ik ook iets 'dag en nacht' van mijn andere oma dragen als troost. Een sieraad is dan eigenlijk het enige voorwerp wat zich hiertoe praktisch leent. Ik vraag me af of ze überhaupt sieraden had. Ik zal dit eens vragen aan haar oudste dochter, tante Joyce. Zou zij iets uit willen lenen? Ik hoef het niet te hebben hoor, kan het aan het einde toch niet meenemen.

Morgen naar het AVL, ik ben er aan toe.