Mijn moeder haalt
me op. We gaan eerst naar het AVL voor bestraling, dan naar de uitvaart van Samuel. Ik ben in geen enkele stemming. Zoals altijd zijn de radiodames lief,
vragen naar mijn weekend. Ik weet even niet meer wat ik gedaan heb, alleen dat
ik vandaag een uitvaart heb en morgen een trouwerij. Ik heb een wondje aan mijn
borst. Een hardnekkig wondje aan het litteken in de plooi, het is groter dan
eerst. Als het erger wordt, dan moet ik dit van de radiodame laten zien en even
bespreken met de 'huidafdeling'. Hebben ze ook nog een 'huidafdeling' in het
AVL?
Strato is te laat.
Hij zou Boefje uitlaten als wij in het AVL zijn en op ons wachten om mee te
gaan naar de uitvaart. Wij zijn eerder terug dan dat Strato gearriveerd is. Ik
maak me er niet druk om, ik ben in algehele mineur. De late verschijning van Strato draagt hier niet aan bij, doet hier niet aan af. Hij laat Boefje uit,
trekt nettere kleren aan. Ik controleer of ik zakdoeken bij me heb en dan gaan
we. Mijn moeder heeft een mooi mantelpak aan.
Precies waar ik
bang voor was, is direct waarheid bij aankomst in de wachtruimte van de
begraafplaats. De enige persoon -die nog leeft- die ik nooit meer wil zien, is
zo'n beetje de eerste die ik tegenkom. Ik geef hem een hand, zo hoort dat. Deze
'stumper van een man' was helaas onlosmakelijk verbonden met Samuel. Ik wil
niet opgaan in het gevoel wat deze 'terrorist' teweeg brengt bij mij, ik wil
afscheid nemen van Sam. Hoe ik me ook wend of keer, deze 'klojo' en ik zijn
blijkbaar ook onlosmakelijk verbonden. We blijven in elkanders blikveld ondanks
300 andere aanwezigen. Volgens Strato (en achteraf) kijkt hij regelmatig naar
me. Ik kijk niet haar hem.
Ik wil graag iemand even een hand geven die
'geclaimd' lijkt te zijn door 'poepgat'. Als hij heel even verdwijnt, neem ik
mijn kans waar en schud een oude bekende de hand. De oude bekende is letterlijk
stokoud en herkent me niet, hij schrikt van mijn hoofd met dat wilde kapsel.
Arme, oude man. Ik krijg geen tijd om toe te lichten dat 'ik het ben'. Het meisje dat met hem ging stijldansen op drukke
discomuziek tijdens een bedrijfsuitje. Het meisje dat met hem naar het
ziekenhuis reed toen hij zijn duim van zijn hand had gezaagd. Het meisje
dat zijn kleren in de kast heeft gelegd in het ziekenhuis, zijn vrouw heeft
gerustgesteld. Geen tijd, de 'duivelshond' is te snel terug en ik druip af.
In de aula zie ik
de 'klootviool' niet meer, hij zit ergens achter me. Eindelijk rust, hoop ik.
Ik kijk naar de foto's van Samuel en zijn familie en vrienden die geprojecteerd
worden op een grote witte wand. Met regelmaat schiet ik in de lach. Zijn
ondeugende vindingrijkheid is ook goed te zien op veel van de foto's. Zoon Julian spreekt eerst, daarna Aaf. Dan volgt een hele trits mensen met lieve, warme,
ontroerende, soms onverstaanbare verhalen. Een lieve broer van Aaf, die ik
volgens mij nog nooit gezien heb, vertelt een mooi verhaal over 'alle
monumenten' voor Samuel in zijn leven. Een voordeur, een drempel, een koelkast.
Tussendoor komt
tot mijn grote spijt ook 'eikelestein' aan de beurt om te spreken. De
onwaarachtige man voert een schijnvertoning op. Ik trap hier echt niet in. In
de tijd dat ik naast Samuel nog echt van doen had met deze 'nono', heeft hij al
snel een bijnaam van me gekregen. Ik noemde Sam 'The Negotiator' en ik
noemde deze 'pukkel' 'The Terminator'. En zo was het ook. 'Verdeel en heers'
was de strategie van 'The Terminator' en als dat een keer niet lukte kreeg hij
een driftbui. Het meest ongepaste gedrag wat ik ooit meegemaakt heb, de meest
ongepaste en gemeende uitspraken over anderen heb ik uit de muil van dit
monster horen komen. Waaronder opmerkingen over mensen die hij nu 'liefdevol'
toespreekt.
Ik ben er klaar
mee, ik neem wel op een andere manier afscheid. Dit werkt zo niet. Ik ben
kwaad, gefrustreerd dit overschaduwt mijn verdriet om het verlies van Samuel.
Ik moet wel vreselijk hard huilen. Mijn moeder en Strato proberen me te troosten.
Ik zit opgesloten in mezelf.
Terug in de
koffiekamer annex wachtruimte wordt ik aangesproken. Het is Ries. Een
vroegere klasgenoot van de basisschool, toen dit nog 'lagere school' heette.
Een vrolijke man, die ik al eens tegenkwam een poosje geleden op het plein bij Sam en Aaf voor de deur. Daar woonde hij toen. Vandaar dat hij hier nu ook is.
We praten over vroeger, we praten over nu. We moeten lachen. Ik vraag of hij
nog weet dat ik hem een keer in zijn nek gespuugd heb per ongeluk. Ik zat
achter hem in de klas en moest spontaan zo hard lachen, waarom weet ik niet
meer, dat het speeksel uit mijn mond recht in zijn nek vloog. Ondanks dat hij
toen een hoop bombarie hierom maakte, weet hij het niet meer. Hij weet wel dat
hij met mij dansjes instudeerde. Dat weet ik dus niet meer, maar geloof het
meteen.
Wij waren vroeger
'The A-team', ik denk dat hij 'Face' was. Ik was 'niks', 'niet echt', er zitten
namelijk geen meisjes in 'The A-team'. Ries vertelt dat hij vreselijk ziek
is geweest. De oorzaak was niet te vinden, dus op het laatst kwam hij terecht
bij de afdeling 'vage aandoeningen' in het VU. Het zou wel eens psychisch
kunnen zijn en zo wordt hij ook behandeld. Hier is hij niet op tegen, als het
waar is, als hij geholpen kan worden. Hij blijkt geen psychiatrisch patiƫnt en
dankzij zijn eigen doortastendheid en een arts in Duitsland komt er na twee
jaar uit dat hij de ziekte van Lyme heeft. Hierna krabbelt hij weer op, doet
anderhalf jaar over de revalidatie. Twee jaar is hij kwijt geweest, kon niet
investeren in zijn gezin, meedoen met vrienden en is zijn baan kwijtgeraakt.
Wat een verhaal! Nu moet ik ook maar met 'de borsten bloot'. Borstkanker, ik
doe mijn verhaal. Hij heeft net als ik niks met de woorden 'het komt wel goed',
ook zijn we allebei mild over diegenen die de woorden bezigen. Wat moet je
anders zeggen? We lachen er samen om. Ries zegt dat hij steeds naar mijn
borsten staat te kijken. Ik steek ze nog eens naar voren, zeg dat de linker
kleiner is dan de rechter sinds de operatie. We spreken af om vrienden te worden
op LinkedIn. Ik zeg dat ik een blog schrijf en hij vraagt of hij er morgen op
staat.
We moeten gaan, de
wachtruimte is slechts voor een uur gehuurd en we staan hier bij een 'uitvaart'
niet in de kroeg. Mijn moeder kent de broodjesmevrouw, althans haar man, dat is
een collega van mijn moeder. De man heeft vaak broodjes bij zich die over zijn
van een uitvaart van de vorige dag en hij moppert als er geen broodjes meer
over waren. Mijn moeder neemt met smaak het laatste broodje en zal morgen haar collega
hiermee plagen.