Ik vind het heel naar om naar de sportrevalidatie
te gaan, het confronteert me enorm met mijn eigen werkelijkheid. Als ik
binnenkom in de zaal, lach ik vriendelijk naar de mensen, ze lachen terug, precies zoals ik naar hun lach, een beetje lafjes.
De begeleidende therapeuten hebben witte broeken en
lichtblauwe shirts, verwar ze alsjeblieft niet met patiƫnten. Tijdens het uur
komt mijn therapeut zo'n drie keer bij me kijken, of het allemaal 'goed' gaat.
Inmiddels drink ik ook koffie met de mensen. Er is
een mevrouw behandeld voor een hersentumor. Haar jongvolwassen kinderen hebben
haar enorm geholpen totdat de uitslag 'schoon' kwam. Als je 'schoon' bent, ben
je 'beter', is de logische gedachte. De mevrouw zegt dat het nooit meer
helemaal goed komt.
Er is een meneer 'schoon' verklaard van longkanker,
hij is weliswaar dusdanig bestraald dat door de eenvoudige inspanning van in-
en uitademen, zijn ribben gebroken zijn. De ribben schuiven nu over elkaar
heen, dat doet hem erg zeer. Zijn vrouw heeft de telefoon gepakt en haar beklag
gedaan bij hun dochter: 'Je vader is niet eens blij met de uitslag'.
Alle mensen hier zijn lief. Alle mensen hier zijn
gebroken. De sfeer is dof. Mijn fysiotherapeut heeft ergens een stroopwafel
gevonden, ze heeft niet ontbeten.